Omgangsregeling met grootouders

Voor een kind is de scheiding van hun ouders erg ingrijpend. Maar ook bij hun grootouders kan een echtscheiding voor veel leed zorgen. Uit onderzoek van TNS NIPO blijkt dat voor 53% van de opa’s en oma’s het contact met hun kleinkinderen na een scheiding duidelijk anders is geworden. In bijna alle gevallen is er niets specifieks vastgelegd in het ouderschapsplan over de omgangsregeling met grootouders en hun kleinkind.

De ondervraagde grootouders die vinden dat de relatie met hun kleinkinderen veranderd is door de scheiding, gaven interessante antwoorden:

  • 66% heeft rondom de scheiding het meeste verdriet om de kleinkinderen, want men vreest dat juist zij er de dupe van zullen zijn.
  • 47% vindt het de schuld van de ex-schoon zoon of ex-schoondochter dat ze de kleinkinderen minder vaak zien.
  • 28% ziet de kleinkinderen juist vaker dan voor de scheiding.
  • 33% moet meer doen om de klein-kinderen te blijven zien.
  • 22% van de grootouders voelt zich mede-slachtoffer van de scheiding.
  • 41% vindt scheiden tegenwoordig veel te makkelijk.
  • 33% is stiekem wel blij met de scheiding.
  • 32% ziet ook positieve gevolgen: er is thuis geen ruzie meer en beide ouders zijn gelukkiger.

Uit het onderzoek blijkt verder dat 63% van de grootouders meer rechten wil als het gaat om de omgang met hun kleinkinderen. Volgens de huidige wetgeving kunnen grootouders de rechter om een omgangsregeling met grootouders vragen. Specifiek staat in de wet dat bloedverwanten in de tweede graad, waaronder oma’s en opa’s, maar ook ooms en tantes om een omgangsregeling kunnen verzoeken.

Het CDA wil middels een initiatiefnota van de kamerleden Peter Oskam en Mon Keijzer grootouders meer recht geven op een omgangsregeling met grootouders en hun kleinkind.

Op grond van een “nauwe persoonlijke betrekking” kan de rechter beslissen dat er een omgangsregeling met grootouders en hun kleinkind moet komen. Een belangrijke voorwaarde die de rechter stelt, is dat opa en oma een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de verzorging en opvoeding van het kind. Er moet sprake zijn van een voldoende betekenisvolle relatie met het kind. Dit betekent dat regelmatige bezoekjes met de ouders bij opa en oma en af en toe een logeerpartijtje niet voldoende is.

Ook grootouders hebben wel degelijk recht om hun kleinkinderen te zien. Ook al worden grootouders niet apart genoemd in de wet, zoals in sommige landen wel het geval is. Volgens artikel 377f van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek een omgangsregeling met grootouders vaststellen ‘tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind’.
Met deze wetstekst kunnen grootouders bij de rechter omgang met hun kleinkind vragen door een verzoekschrift aan de kinderrechter. In principe zal de kinderrechter welwillend staan ten opzichte van zo’n verzoek, tenzij de rechter die omgang niet in het belang van het kind vindt.

Soms zijn grootouders zelf onderdeel geworden van het krachtenspel, bijvoorbeeld doordat ze hun eigen kind door dik en dun blijven verdedigen. Dat kan hun de ‘goodwill’ van de andere partij kosten.”
Maar waarom hebben zoveel vaders zo’n moeite om die omgangsregeling rond te krijgen? De indruk bestaat, dat de verzorgende ouder – de moeder veelal – de omgangsregeling eindeloos kan traineren en ontlopen.
De wet kent maar een paar sanctiemogelijkheden, zoals dwangsommen en vermindering van de alimentatie. Maar rechters vinden de toepassing van die sanctiemogelijkheden vaak niet in het belang van de kinderen. Die sancties zijn volgens de rechters in de meeste situaties buiten proportie.”

De andere ouder dan een lange adem moet hebben. “Om een positieve omgangsbeslissing van de rechter te krijgen, moet je energie, geld en tijd investeren. En dat houdt een keer op. Mensen worden murw gebeukt en dan laten ze het er maar bij zitten.”

Indirect heeft dit dan ook grote gevolgen voor opa’s en oma’s. Als hun zoon of dochter problemen heeft zijn of haar eigen kind te zien, dan willen de grootouders het niet nóg moeilijker maken door contact met hun kleinkind te eisen.
Toch zijn er positieve ontwikkelingen. Want tegenwoordig kiezen meer en meer ouders voor een gedeelde zorgregeling.

De rechter kan het verzoek om een omgangsregeling met grootouders afwijzen “vanwege het belang van het kind”. En vaak is dat het geval wanneer de verzorgende ouder per sé niet wil dat er contact is tussen kind en grootouders en dat het kind behoefte heeft aan rust. Grootouders zijn daarom overgeleverd aan de goede wil van de ouders. Het is dus maar hopen dat de ouders uit zichzelf inzien hoe waardevol het contact van hun kind met (beide) opa’s en oma’s is. Procederen om omgang af te dwingen lijkt weinig zinvol, aangezien ouders het laatste woord hebben en grootouders aan het kortste eind kunnen trekken.

Eventuele tegenwerking van ouders is erg jammer, want het is voor kinderen erg plezierig goed contact te houden met de grootouders en een omgangsregeling met grootouders te treffen. De rol van opa en oma is heel belangrijk. Een scheiding van de ouders veroorzaakt immers al zoveel veranderingen voor de kinderen. Grootouders kunnen hun kleinkinderen dan juist een veilige en stabiele plek bieden. Een plek waar het leven gewoon door gaat en waar niet alles in duigen is gevallen.

Een echtscheiding heeft ook in de ogen van opa en oma niet uitsluitend negatieve kanten. 32 procent van de grootouders uit ons onderzoek ziet ook positieve gevolgen. Want uiteindelijk wonen de kleinkinderen nu in een rustigere en stabielere omgeving (49 procent), is er thuis geen ruzie en narigheid meer (41 procent) en zijn de beide ouders gelukkiger dan vóór de scheiding (12 procent).